Hoi Dian! Interessante vraag 🙂 En inderdaad we zijn goed begonnen: Chemotherapie werkt door de celdeling te verhinderen, veelal door het DNA aan te vallen. Tumoren zijn natuurlijk sneldelende weefsels, en dus is dat een mooi aangrijpingspunt. En het is meteen ook de reden waarom we de meeste bijwerkingen zien in andere sneldelende weefsels (haar, darmen, etc).
1) Alkylerende cytostatica: Vormen dwarsverbindingen tussen DNA ketens, waardoor ze niet meer uit elkaar kunnen om af te lezen tijdens de transcriptie.
2) Antimetabolieten (bijv methotrexaat): Tijdens de S-fase nemen zij de plek in van de normale DNA-maak-stoffen.
3) Antitumor-antibiotica: Elk middel heeft een eigen werking, belangrijkste resultaat is beschadiging van DNA waardoor DNA-breuken ontstaan.
4) Antimitotische cytostatica: Remmen M-fase omdat ze voorkomen dat de mitotische spoel gevormd wordt. En vandaar ook de naam: anti-mitose.
5) Topo-isomerase remmers: Veroorzaken DNA-breuken, en voorkomen dat deze weer gerepareerd kunnen worden.
6) Restgroep: hieronder vallen onder andere de platinaverbindingen. Ook deze grijpen in de op de replicatie van DNA.
Bron: https://www.ge-bu.nl/artikel/klinische-toepassing-van-cytostatica (bij Soorten cytostatica)
[Door Danielle Wolzak]